Categorieën
algemeen auteursblog misdaadromans

De laatste regel

Ik durf het bijna niet te zeggen.

Wanneer iemand hoort dat je boek af is, sperren ogen zich open, vertrekt de mond zich in een gretige houding en komt de volgende tekst naar buiten:

‘Echt? Is het af??’

Ontzettend leuk natuurlijk, zo’n reactie. De nieuwsgierigheid spat ervan af en soms lees ik er graag wat bewondering in.

Dat je één boek hebt uitgebracht is al een hele prestatie, maar als duidelijk wordt dat de opvolger staat te popelen van ongeduld om zich toe te voegen aan deze vereeuwiging, dan stijg je een klein stukje op de ladder van waardering.

Tenminste, dat denk ik er dan bij ?

Maar waarom bekruipt me dan dat ongemakkelijke gevoel wanneer ik het – ja eigenlijk is dat het goede woord – moet zeggen?

Je zou euforie verwachten, een constante roze wolk-beleving, of iets soortgelijks.

In elk geval geen terughoudendheid.

Of misschien kan een willekeurige schrijver zich volledig vinden in mijn gevoel? Want het moment waarop je boek ‘af’ is, voel je al een beetje dat je moet gaan loslaten.

Net als bij een kind – om die vergelijking voor de tweede keer in dit stuk te maken, wat zeer waarschijnlijk geen toeval is – moet je het loslaten.

Als ik er over nadenk begint dat bij een kind al vanaf de bevalling. Geen stress, ik ga echt geen bloederige taferelen beschrijven, maar vanaf dat moment…….GAAN ANDEREN ZICH ERMEE BEMOEIEN.

Zo, het hoge woord is eruit.

Dat is namelijk, naar mijn bescheiden mening, het probleem. Het finishen van een boek is eigenlijk een bevalling. Dat kindje dat al die tijd lekker van jou alleen was (sorry papa’s, dat bedoel ik natuurlijk overdrachtelijk!) ga je ineens aan de buitenwereld tonen.

Een soortgelijke ervaring had ik ook al bij mijn eerste boek, en blijkbaar verandert dat niet. Ik denk, eerlijk gezegd, dat het bij de dertigste nog niet anders is…

Maar dat is niet het enige.

Want ook al is het eng, dit heb ik al eerder meegemaakt. Ik schrijf, anderen lezen het, geven hun mening – of geven hun mening niet, wat eigenlijk nog veel enger is – en dat is het dan. De een vindt het leuk, de ander vindt het geweldig (ik pep mezelf een beetje op nu, dat zal duidelijk zijn) en de laatste vindt het niks.

Prima.

Maar na al die maanden waarin de personages je gedachten beheersten, de scenes zich voor je ogen uitrolden in eindeloze variaties, tijdens evenzoveel bezigheden, en de dialogen zich diverse malen herhaalden, is – het – gewoon – klaar.

Een soort van leegte maakt zich van je meester. ‘Ik zat er middenin en ineens…’

De vergelijking met kinderen wordt nu echt irritant, ik weet het, maar een soort lege nestsyndroom dringt zich aan mij op.

Remedie?

Hier stopt de vergelijking hoor mensen, mijn gezinnetje is zeer compleet: Ik begin gewoon aan een volgend boek.

Eerlijk gezegd staan de eerste aantekeningen al in een bestandje. Een paar dagen na het voltooien van mijn tweede boek drong nieuwe informatie naar binnen in mijn brein(tje) en moest ik gewoon wat aantekeningen maken. Dat gaf rust. En ik laat het vervolgens ook met rust.

Want – laten we eerlijk zijn – boek twee staat voorlopig nog in de steigers. Laatste researchronde, proeflezers, redactiewerk, kaftontwerp, etc. komen er nog aan te pas. Om van de zomervakantie nog maar te zwijgen..

Dus het echte hier-is-tie-dan-moment kan ik nog even uitstellen.

Niks nieuws onder de zon dus. Of wel?

Natuurlijk wel!

Want mensen: Mijn boek is af!

En ook al doe ik alsof ik iets kwijtraak….

…Dat ene moment. Dat ene moment wanneer ik weet dat ik bezig ben met het typen van de laatste regel, daar is niets mee te vergelijken.

De aller-aller-allerlaatste regel.

Dat geeft een enorme kick.

Bijna net zo’n kick als wanneer je een kind ter wereld…

…Nee, daar zouden we over ophouden ?

Fijne zomer!

Ps.: Aan het eind van de zomer volgt er meer informatie over deze opvolger van “Een spoor van herkenning”.